Architectonisch zijn Swifterbant en het buitengebied van Lelystad-Noord en Swifterbant ook bijzonder. Hier zien we mevrouw Weevers de was ophangen in een onontgonnen Swifterbant.
In het begin was het moeilijk voor het mechanisatiebedrijf, van de familie Weevers, want de boeren kwamen niet allemaal tegelijk. De staat bouwde in rustig tempo aan de boerderijen. Die veranderden ook met de tijd; al snel redeneerde men dat de moderne boer zich meer moest opstellen als een burger, en bouwde naast de veestallen een losse bungalow.
Leuk bedacht maar de boeren moeten nu minimaal 12 keer per dag door de wind en de regen om bij de koeien te komen. Gek genoeg waren de eerste boerderijen nog van het gemengde type, en daar kon de boer wel via de bijkeuken naar de koeien. Inmiddels zijn we 50 jaar verder en staan de bungalows en de stallen, met hun kenmerkende dichte vloer, er nog steeds. Gemengde bedrijven in traditionele zin komen eigenlijk niet meer voor.
Het Rivierduingebied Swifterbant is een typisch Nederlands landschap: een rationeel verkavelde polder
uit 1956, maar ook relatief kleinschalig en gevarieerd door de aanwezigheid van grasland, bouwland en
bollenvelden, door houtwallen en kleine bosgebieden, en door moderne boerderijen en windmolens. Meest
fascinerend aan het Rivierduingebied is de wetenschap dat hier in de prehistorie ook bewoning is geweest.
Naast een aantal fysieke vindplaatsen herbergt de bodem van het Rivierduingebied tal van geheimen die nog
niet zijn prijsgegeven.
De ontwikkelingsgeschiedenis van het polderlandschap kenmerkt zich niet door continuïteit, maar door
enkele ingrijpende sprongen: land, moeras, zee en drooglegging. Bijzonderheid daarbij is dat het gebied een
geruime tijd geen land maar water is geweest. Na de inpoldering is er door de mens een nieuw landschap
gemaakt. Dit lijkt maagdelijk, maar mens en natuur hebben hier eerder hun sporen achtergelaten. De polder
is helemaal geen nieuw land, het heeft alleen een tijdje onder water gestaan. Het Rivierduingebied is een
gelaagd landschap met een rijk verleden. In de ondergrond van het Rivierduingebied ligt een uniek en
verborgen landschap met eeuwenoude kreken, oeverwallen en rivierduinen waarop vele belangrijke en unieke
archeologische vondsten zijn gedaan: de Swifterbantcultuur.
Een korte geschiedenis van het Rivierduingebied:
• Steentijd
De prehistorische nederzettingen in het Rivierduingebied dateren van circa 6000 tot 400 v.Chr.; de periode
van de Midden en Nieuwe Steentijd. Door het Rivierduingebied stroomde toen de rivier de IJssel. De
nederzettingen in dit stroomgebied liggen voornamelijk op zogenaamde rivierduinen en oeverwallen. De
rivierduinen zijn in een IJstijd, circa 12.000 jaar geleden, ontstaan. Onder deze koude omstandigheden had
de wind vrij spel en zette vanuit de stroombedding en parallel aan de stroomrichting van de IJssel, zand af.
Dit werden na verloop van tijd duinen. Veel later, namelijk omstreeks 4500 v.Chr., was het klimaat aanzienlijk
beter, zelfs wat warmer en vochtiger dan heden ten dage. Het Rivierduingebied vormde toen de oostelijke
uitloper van een lagune, zeg maar soort waddengebied. Langs de kreken werden door de getijdenwerking
oeverwallen gevormd, die voor een deel en vaak alleen in de lente en zomer droogvielen.
Voor onze voorouders was het Rivierduingebied, vanwege de natuurlijke rijkdom, een aantrekkelijke
vestigingslocatie. Op de nederzettingsterreinen zijn botten gevonden van onder andere zeehond, oeros,
edelhert wildzwijn, Eland, bever en otter. Voor wat betreft vogels, zijn onder andere wilde eend, kuifeend,
wilde zwaan, aalscholver en zeearend vertegenwoordigd. Hazelnoot en wilde appel vormde een deel van
het plantaardig voedsel. De mensen van de Swifterbantcultuur hebben ook hun overledenen in het gebied
begraven. Zo zijn aan de Visvijverweg en aan de Kamperhoekweg grafvelden gevonden. Nederzettingen zijn
onder andere gevonden aan de Visvijverweg, Klingenweg en in het natuurgebied de Kamperhoek. Veel van
deze terreinen zijn bij de inrichting van het gebied uitgespaard, zodat ze behouden blijven.
Voor de bestudering van de prehistorie in onze tijd is het Rivierduingebied van grote betekenis. Allereerst
omdat er zoveel prehistorische nederzettingsresten in uitzonderlijk goede conserveringsomstandigheden
bewaard zijn gebleven. Maar vooral ook omdat de nederzettingen een overgangsfase vertegenwoordigen
waarin de mens van jagen/verzamelen naar landbouw overging. De onderzoeken in het Rivierduingebied
wierpen een compleet nieuw licht op de ‘agrarische revolutie’. Voor het eerst kon worden aangetoond, land
landbouw niet een schokbeweging was, maar dat inheemse jagers/verzamelaars langzaamaan ‘typische’
verworvenheden van agrarische samenlevingen in hun eigen bestaanswijze integreerden. Men bleef primair
van jagen/verzamelen leven, maar maakte nu ook potten van aardewerk, hield koeien, varkens en schapen
en verbouwde zelfs primitieve graansoorten! De vondsten in het Rivierduingebied zijn naamgevend voor de
Swifterbantcultuur. Kenmerkend voor deze cultuur zijn de potten van aardewerk, die een S-vormige doorsnede
van bolle bodems hebben.
• Zuiderzeetijd
Vanaf de Middeleeuwen maakte het Rivierduingebied deel uit van een alsmaar uitbreidende Zuiderzee. Deze
zee had grote betekenis voor de bewoners van de lage landen. De mensen gebruikten het als viswater. En
voor de Hanzesteden langs de IJssel was het de verbinding naar de rijke graangebieden rond de Oostzee.
Nadat het Hanzeverbond ten onder was gegaan en Amsterdam als handelsstad belangrijker werd, lag het
Rivierduingebied in de vaarroute van Amsterdam naar Overijssel en het Duitse achterland. In het gebied
liggen enkele scheepswrakken, die nog aan deze Zuiderzeeperiode herinneren. Omwille van conservering
liggen ze nog – onzichtbaar – in de grond. Er liggen o.a. scheepswrakken aan de Beverwerg, Klokbekerweg en
Kamperhoekweg.
• Inpoldering
Eind 19e eeuw kregen ideeën om de Zuiderzee gedeeltelijk droog te leggen vastere vormen. Het plan Lely werd
aangenomen en er werd gestart met de aanleg van de Wieringermeerpolder en Afsluitdijk. Vervolgens werden
de Noordoostpolder en Oostelijk en zuidelijk Flevoland drooggelegd. Elke polder kende zijn eigen ontginning-
en inrichtingssysteem, aansluitend op de voortschrijdende inzichten in planning, landbouw en watertechniek.
In september 1956 werd het laatste gat in de dijk gedicht en in juni 1957 werd Oostelijk Flevoland officieel
droog verklaard. Zee werd land, agrarisch land. Daar was de polder in hoofdzaak voor bedoeld. Zo ook het
Rivierduingebied. Het werd rechthoekig verkaveld, met maten van 300 bij 1000 meter per bedrijf, voor een
optimaal agrarisch gebruik. Het landschap werd aansluitend rationeel ingericht met rechte wegen en tochten
en beplanting alleen bij erven en langs doorgaande wegen, zodat de landbouw er zo min mogelijk last van
heeft. En bossen bij de dorpen, voor beschutting en recreatie.
Maar tijdens het graven van de sloten in het Rivierduingebied viel er iets op. De ondergrond was niet
overal gelijk, er zaten oeverwallen en rivierduinen in. Een hele nieuwe wereld werd gevonden. Het vormde
de aanleiding om meer weg- en tochtbeplantingen toe te voegen van in de rest van Oostelijk Flevoland
gebruikelijk was. Ook werden landschappelijke bosjes toegevoegd, met een inrichting die gebaseerd werd
op de stroomruggen. En namen van diverse straten en watergangen, zoals Klokbekerweg, Klingenweg en
Vuursteentocht, werden vernoemd naar gevonden gebruiksvoorwerpen uit de Swifterbanttijd.
Voor de landbouwschuren werd een nieuw type schuur geïntroduceerd, moderner dan de schokbetonschuren
uit de Noordoostpolder. Naast de akkerbouwbedrijven werden in dit gebied op de ‘slechtere gronden’ en bij
de entree van de polder ook melkveebedrijven geplaatst. Hierbij deden de eerste ligboxenstallen van Flevoland
hun intrede.
Met deze stallen kwam ook een nieuw tijdperk van denken over het leven van de boer. Overdag werkte hij op
zijn hypermoderne bedrijf en ’s avonds om zes uur zou hij, net als een burger, klaar zijn er naar huis gaan. Het
woonhuis werd daarom losstaand op het erf geplaatst, om uitdrukking te geven aan de boer met vrije tijd die ’s
avonds niets met zijn bedrijf te maken heeft.
In de architectuur van de boerderijen is ook de verandering in de pachtwet af te lezen. Het was niet meer
vanzelfsprekend dat alle gebouwen eigendom bleven van de Staat. Er kwam daardoor meer vrijheid, en
dus variatie, in de architectuur. Niet alle woonhuizen en bedrijfsgebouwen zijn meer ontworpen door de
Rijksdienst zelf.
Na de ontginning en inrichting van de polder heeft de tijd niet stil gestaan. Het massaal verschijnen van
windmolens in dit gebied is de meest in het oog springende verandering. Maar ook de bebouwing breidt
uit, zowel van de kernen als op de erven. Het landgebruik verandert: de bedrijven worden grootschaliger,
bloembollenteelt doet haar intrede, er wordt geëxperimenteerd met nieuwe akkerbouwgewassen en
agrarische bedrijven verbreden hun werkzaamheden. De A6 is er gekomen, en onlangs nog werd de Hanzelijn
en Overijsselseweg aangelegd. Het landschap is levend en voortdurend aan veranderingen onderhevig.